Box 3: over doelgroep en definitie werkelijk rendement
Kamerbrief Hierna een korte samenvatting van de brief (tk 2024-2025, 32140, nr. 205) waarin we her en der ook een uitstapje maken naar de conclusie van A-G Pauwels (ecli:nl:phr:2024:916) , waarmee in de Kamerbrief (nog) geen rekening is gehouden. De brief bestaat uit vier hoofdonderdelen.
A. Wetgeving
De Hoge Raad heeft bepaald dat belastingplichtigen de mogelijkheid moeten krijgen om aannemelijk te maken dat hun werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement. Lukt dat, dan wordt de belasting verminderd, zodat deze alleen over het werkelijke rendement wordt geheven. Feitelijk een tegenbewijsregeling dus. De staatssecretaris werkt aan een wetsvoorstel tegenbewijs box 3 om de heffing in box 3 in lijn te brengen met de nieuwe jurisprudentie. Het is de bedoeling om de wet per 1 juni 2025 in werking te laten treden. Daarin moeten er ook nog wat open eindjes worden ingevuld. De Hoge Raad heeft weliswaar duidelijke regels opgesteld, maar er blijven nog enkele onduidelijkheden over.
Overigens heeft de Hoge Raad wel duidelijk aangegeven dat kosten, behalve rente van schulden, niet in aftrek komen en daar sluit de staatssecretaris natuurlijk bij aan. A-G Pauwels is echter van mening dat de Hoge Raad te kort door de bocht is gegaan door alle kosten, behalve rente, uit te sluiten. Volgens hem zouden op basis van het systeem ook andere kosten, waaronder vooral verbeteringskosten, aftrekbaar moeten zijn. Voer voor discussie en nieuwe procedures dus. Wij kunnen ons zeker in het standpunt van Pauwels vinden.
B. Uitwerking openstaande punten
In een eerdere brief (tk 2023-2024, 32140, nr. 204) had de staatssecretaris al aangegeven dat hij nog terug zou komen op twee belangrijke vraagstukken: de doelgroep die in aanmerking komt voor de tegenbewijsregel en de definitie van het werkelijk rendement.
Doelgroep De hiernavolgende belastingplichtigen komen volgens de staatssecretaris ‘in beginsel’ in aanmerking voor de tegenbewijsregeling:
- Belastingjaren 2021 en later: alle belastingplichtigen.
- Belastingjaren 2019 en 2020:
- belastingplichtigen met een definitieve aanslag die op 24Â december 2021 nog niet onherroepelijk vaststond of daarna ontvangen is; en
- die een verzoek tot ambtshalve vermindering hebben gedaan of dit uiterlijk voor het einde van dit jaar (voor het belastingjaar 2019) of voor het einde van het volgende jaar (voor het belastingjaar 2020) nog doen.
- Belastingjaren 2017 en 2018:
- belastingplichtigen met een definitieve aanslag waarvan hun bezwaar meeliep in de massaalbezwaarprocedure of waarvan de definitieve aanslag na het Kerstarrest ontvangen is; en
- die uiterlijk voor het einde van 2022 (voor het belastingjaar 2017) of voor het einde van 2023 (voor het belastingjaar 2018) tijdig een verzoek tot ambtshalve vermindering hebben ingediend naar aanleiding van het geboden rechtsherstel.
Degenen van wie de aanslag onherroepelijk is geworden na 24 december 2021 en daartegen niet tijdig een bezwaarschrift of een verzoek om ambtshalve vermindering hebben ingediend of indienen, komen niet in aanmerking. Datzelfde geldt in beginsel voor de zogenoemde ‘niet-bezwaarmakers’, degenen van wie de aanslag al onherroepelijk vaststond op 24 december 2021. Voor deze laatstgenoemde groep loopt nog de procedure ‘massaal bezwaar plus’, waarin de vraag speelt of zij alsnog toegang moeten krijgen tot het (eerste) rechtsherstel. De aangewezen proefprocedures liggen nu bij de rechtbank, dus het zal nog wel even duren voordat deze uitgeprocedeerd zijn.
Eigen gebruik van onroerende zaken Hoewel de Hoge Raad niet expliciet heeft bepaald of eigen gebruik van onroerende zaken belast is, is het standpunt van het kabinet dat de economische huurwaarde van deze eigendommen tot het werkelijke rendement moet worden gerekend. A-G Pauwels concludeerde op 6Â september 2024 dat het voordeel wegens eigen gebruik zou moeten behoren tot het werkelijke rendement, maar dat met het voordeel toch geen rekening kan worden gehouden, omdat kwantitatieve aanknopingspunten ontbreken om de omvang van dat voordeel te bepalen. De vraag is of de staatssecretaris hiermee die kwantitatieve aanknopingspunten voldoende invult.
Aan- en verkoop van woningen gedurende het jaar Voor woningen die tijdens het jaar worden gekocht of verkocht, wordt voorgesteld de waardeontwikkeling in het jaar tijdsevenredig te verdelen tussen de koper en verkoper. Dit sluit aan bij de huidige waarderingsregels. Is de waardeontwikkeling in een jaar bijv. € 40.000 en wordt de woning op 1 april verkocht, dan wordt er een waardeontwikkeling van € 10.000 toegerekend aan de verkoper en € 30.000 aan de koper.
Voorkoming dubbele belasting Als het werkelijke rendement wordt gebruikt, moet ook de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting worden herberekend. Dit zal gebaseerd zijn op de verhouding van het werkelijke buitenlandse rendement ten opzichte van het totale rendement.
Toepassing schuldendrempel De drempel voor schulden in box 3 wordt bij het bepalen van het werkelijke rendement buiten beschouwing gelaten. Dit voorkomt complexe regelgeving en sluit aan bij de praktische uitvoering. De rente op schulden kan dus volledig worden meegenomen bij de bepaling van het werkelijk rendement.
Vrijstelling groene beleggingen Groene beleggingen blijven vrijgesteld tot een bepaalde waarde op 1 januari. Het werkelijke rendement van deze beleggingen wordt pro rata vrijgesteld op basis van de waarde op de peildatum. Dat betekent bijv., uitgaande van een vrijstelling van € 30.000 (€ 60.000 bij fiscale partners), dat bij een belastingplichtige met op 1 januari € 60.000 aan groene beleggingen 50% van het werkelijke rendement is vrijgesteld.
C. Proces en planning rechtsherstel
De staatssecretaris heeft in zijn eerdere brief al een overzicht gegeven van de planning voor het rechtsherstel. Belastingplichtigen die in aanmerking komen voor rechtsherstel, worden geïnformeerd via een brief die vanaf oktober 2024 wordt verzonden. Het OWR-formulier (Opgaaf werkelijk rendement) zal naar verwachting in de zomer van 2025 beschikbaar zijn, waarna de Belastingdienst de opgaven zal verwerken. De definitieve aanslagen voor de jaren 2021-2024 moeten vervolgens worden vastgesteld in het vierde kwartaal van 2025. De verminderingsbeschikkingen voor de jaren 2017-2024 zullen naar verwachting in het tweede kwartaal van 2026 worden afgerond.
D. Tot slot
De staatssecretaris laat in zijn brief weten dat belastingplichtigen voorlopig geen actie hoeven te ondernemen, behalve degenen voor wie de vijfjaarstermijn voor het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering in 2024 verloopt. Dat laatste geldt voor belastingplichtigen met aanslagen over het jaar 2019 die op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststonden. De Belastingdienst zal deze groep informeren hoe zij hun rechten kunnen veiligstellen.
bz-advies
Belastingplichtigen met aanslagen over het jaar 2019 die op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststonden, moeten voor het einde van het jaar een verzoek om ambtshalve vermindering indienen.