Steigerrecht voor tien maanden door rechter toegewezen
Verbouwing bedrijfspand. Jan gaat zijn bedrijfspand verbouwen. Voor het uitvoeren van het werk moet er rondom het pand een steiger worden geplaatst. Omdat een zijgevel grenst aan het perceel van Kees, is het noodzakelijk om een deel van de steiger op zijn grond te zetten. Daarvoor doet Jan een beroep op zijn steigerrecht.
Beroep op steigerrecht
De perceeleigenaar moet toestaan dat de eigenaar van het naburig perceel tijdelijk van zijn grond gebruik maakt, als dat voor het verrichten van werkzaamheden aan zijn pand noodzakelijk is (art. 5:56 BW) . De eigenaar van het pand (Jan) moet zijn buurman (Kees) wel tijdig van de plannen in kennis stellen en bereid zijn om een schadeloosstelling te betalen. Alleen om gewichtige redenen kan de buurman het gebruik van zijn grond weigeren.
Werk- en steigerplan. Bij het beroep op het steigerrecht wordt door Jan het werk- en steigerplan van de aannemer en van de steigerbouwer meegestuurd. Daaruit blijkt dat de werkzaamheden aan het pand ruim tien maanden zullen duren. Voor de uitvoering van het werk is het noodzakelijk dat al die tijd de steiger op de grond van Kees blijft staan. Mocht Kees op welke wijze dan ook schade lijden, dan wil Jan een schadevergoeding betalen.
Duurt veel te lang. Kees weigert om toestemming te verlenen voor het plaatsen van de steiger. Hij heeft op zich geen problemen met het steigerrecht, maar wel met de lange duur dat de steiger op zijn grond blijft staan. Volgens hem kunnen de werkzaamheden aan de zijgevel anders worden gepland, zodat de steiger geen tien maanden op zijn terrein hoeft te staan. Zolang daar geen rekening mee wordt gehouden, geeft hij geen toestemming.
Zo min mogelijk overlast. Als er een beroep wordt gedaan op het steigerrecht en er is voldaan aan de voorwaarden van een tijdige kennisgeving en de bereidheid tot het betalen van een schadeloosstelling, dan moet de eigenaar van de grond met goede argumenten komen om de uitoefening van dat recht tegen te kunnen houden. Wel moet er rekening worden gehouden met zijn belang om het steigerrecht op de voor hem minst bezwarende wijze uit te oefenen.
Noodzakelijk voor de constructie. Uit verklaringen van de aannemer en de steigerbouwer blijkt dat niet alleen het dak aan de voorkant van het bedrijfspand wordt vervangen, maar ook de daken op de daarachter gelegen bijgebouwen. Voor de uitvoering van het werk zal over de gehele dakconstructie een waterdicht zeil worden aangebracht. De steigers rondom het pand en de dakconstructie moeten een geheel vormen om instorten te voorkomen. Zou de steiger tegen de zijgevel later worden geplaatst, dan zou dat ten koste gaan van de hechtheid van de constructie.
Hoe oordeelt de rechter nu hierover?
Omdat het een bestaande bouw betreft waar onverwachte moeilijkheden kunnen optreden, heeft de aannemer bij het opstellen van het tijdsplan een ruime marge ingebouwd. Voor de steigers moet per dag worden betaald. Zowel Jan als de aannemer hebben er dan ook alle belang bij dat de steigers niet langer blijven staan dan nodig is. Rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2022:175) oordeelt dat de noodzaak voor het plaatsen van de steiger voldoende is aangetoond en dat het beroep van Jan op het steigerrecht wordt toegewezen.