Aandelen om niet doorstaan de gebruikelijkheidstoets niet
Gebruikelijkheidstoets De gebruikelijkheidstoets houdt in dat de werkgever vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen mag aanwijzen als eindheffingsbestanddelen (werkkosten), voor zover de omvang van de aangewezen vergoedingen en verstrekkingen niet in belangrijke mate hoger is dan de omvang daarvan die in voor overige overeenkomstige omstandigheden in de regel worden aangewezen (art. 31 lid 1 aanhef en onder f wet lb 1964) .
De zaak
Een werkgever heeft aan haar werknemers, die lid zijn van de groepsraad, in 2012 en 2013 aandelen om niet (€ 311.790, respectievelijk € 121.600) toegekend in het kader van een aandelenplan. Tot 2012 droeg de werkgever loonheffingen af tegen het gebruteerde tarief van 108,3% over de om niet toegekende aandelen. Vanaf 2012 paste de werkgever de werkkostenregeling toe, wees de toekenning van de aandelen aan als werkkosten en droeg eindheffing af. De inspecteur heeft de aanwijzing van de aandelen als werkkosten niet geaccepteerd, omdat dit volgens hem niet gebruikelijk is. De Hoge Raad heeft onder meer geoordeeld dat de bewijslast voor het niet doorstaan van de gebruikelijkheidstoets bij de inspecteur ligt (ecli:nl:hr:2019:1050) . Om de gebruikelijkheid van werkkosten te toetsen kunnen volgens de Hoge Raad als aanknopingspunten worden gehanteerd de werkkostenregeling(en):
- voor andere werknemers van dezelfde werkgever;
- voor collega’s van de werknemer in dezelfde functiecategorie bij dezelfde werkgever; en
- voor werknemers bij andere werkgevers.
Doorverwijzing naar Hof Den Haag voor een nieuwe behandeling van de vraag of aan de gebruikelijkheidstoets is voldaan, volgde.
Hof Den Haag
Op grond van de aanknopingspunten van de Hoge Raad oordeelt het hof (ecli:nl:ghdha:2020:1562) dat de gebruikelijkheid van de toegekende aandelen wel aanwezig is binnen het concern van de werkgever, maar beperkt blijft tot de groepsraad. Voor het antwoord op de vraag of andere werkgevers aandelen om niet als werkkosten hebben aangewezen, heeft de inspecteur 88 bedrijven een vragenlijst toegezonden met een beroep op de informatieverplichting (art. 53 awr) (derdenonderzoek). Hierin stond onder meer de vraag of er binnen het bedrijf in 2012 tot en met 2015 bonussen in geld of in natura (waaronder aandelen) aan werknemers zijn verstrekt. 81 bedrijven hebben gereageerd. Een van hen heeft verklaard bonussen met een beperkte omvang (€ 500 tot € 1.250) als werkkosten te hebben aangewezen. Het hof oordeelt dat het de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de uitvraag voldoende representatief is. Dit betekent, volgens het hof, dat aan de uitkomst daarvan waarde moet worden gehecht. Omdat slechts één bedrijf/concern een bonusregeling heeft aangewezen als werkkosten, waarvan de bedragen beperkt zijn, oordeelt het hof dat de aanwijzing van de verstrekte aandelen om niet als werkkosten niet gebruikelijk is.
bz-advies
Hoewel de uitkomst (tenzij deze anders wordt wanneer belanghebbende nogmaals cassatie aantekent) van deze zaak teleurstellend is, omdat het niet voor de hand ligt dat een werkgever een dergelijk onderzoek verricht om zeker te zijn van de gebruikelijkheid van de werkkosten, geldt vooralsnog nog steeds het hiernavolgende.
- In het Handboek Loonheffingen (par. 4.2 Loon) staat dat de Belastingdienst vergoedingen en verstrekkingen tot een bedrag ad € 2.400 per werknemer per jaar als gebruikelijk beschouwt, tenzij het loon van de werknemer bijv. lager is dan dat bedrag. Bedragen daarboven mag de Belastingdienst niet zonder meer afwijzen als niet gebruikelijk.
- De gebruikelijkheidstoets is in algemene zin erop gericht om oneigenlijk gebruik te beperken en extreme situaties te voorkomen.