Oppassen met vervaltermijn opeisen uitgeleend geld!
Schuldverklaring. Samen met zijn compagnon Kees heeft Piet een kantoorpand verkocht. Omdat Kees wat krap bij kas zit, ontvangt hij een groter deel van de koopprijs. Daarvoor wordt een schuldverklaring opgesteld. Daarin staat dat Kees € 30.000 schuldig is aan Piet. Ook moet er jaarlijks 4,5% rente worden voldaan.
Nu betalen! Omdat Kees niet overgaat tot betaling, informeert Piet meermaals hoe het daarmee zit. Om de goede verhouding niet te verstoren, dringt hij niet al te hard aan. Als twaalf jaar later de zakenrelatie echter eindigt, ontvangt Kees een aangetekende brief van de advocaat van Piet. Daarin staat dat Piet niet langer bereid is om met de non-betaling genoegen te nemen. Hij eist onmiddellijke betaling van het verschuldigde bedrag plus rente. In totaal is dat € 49.553.
Verjaard? Kees stelt dat voor de geldvordering een verjaringstermijn geldt van vijf jaar. Die termijn is ruimschoots verlopen. Hij hoeft dus niets meer te betalen.
Wat zegt de wet?
In de wet staat dat een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst verjaart vijf jaar na de dag dat de vordering opeisbaar is geworden (art. 3:307 lid 1 BW) . Als het echter gaat om een verbintenis die na onbepaalde tijd moet worden nagekomen, begint de verjaringstermijn van vijf jaar pas te lopen vanaf de dag dat de schuldeiser heeft meegedeeld tot opeising van de vordering over te gaan.
Aangetekende brief. Piet denkt daarmee goed te zitten. De verjaringstermijn is pas gaan lopen vanaf het moment dat de geldvordering is opgeëist. Dat is recentelijk gebeurd door de aangetekende brief van de advocaat. Er is geen sprake van dat hij te laat is.
Direct opeisbaar. Helaas voor Piet (en gelukkig voor Kees!) ziet de rechter dat anders. De schuldverklaring moet worden gezien als een geldleningsovereenkomst. Daarin is geen termijn opgenomen wanneer nakoming van betaling van het verschuldigde bedrag kan worden gevorderd. Dat is evenmin het geval met betrekking tot de overeengekomen rente. Dan geldt als uitgangspunt dat de vordering direct opeisbaar is (art. 6:38 BW) . Dat betekent dat de verjaringstermijn onmiddellijk na ondertekening is gaan lopen.
Termijn niet gestuit
Piet stelt dat hij meermaals om betaling heeft verzocht waardoor de verjaringstermijn zou zijn gestuit. Dat is echter voor de rechter onvoldoende om te stellen dat hij daarmee tot opeising van zijn vordering is overgegaan. Het argument van Piet dat hij niet wilde aandringen om de relatie met Kees niet te verstoren, kan Hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2019:2910) niet overtuigen.
Download het model ‘Stuiting verjaringstermijn’ van http://tipsenadvies-bouw.nl/download (BW 21.19.04).
Hoe oordeelt de rechter? De verjaringstermijn van vijf jaar is onmiddellijk na ondertekening van de schuldverklaring aangevangen en dus niet twaalf jaar later door de aangetekende brief van de advocaat. Dat betekent dat de vordering is verjaard. Dat geldt ook voor de rente over het verschuldigde bedrag (art. 3:308 BW) . Piet vist achter het net en moet € 2.959 aan proceskosten betalen!