BOR belemmert samenwerken
Voortzettingsvereiste
Het voortzettingsvereiste stelt als voorwaarde dat de verkrijger van een onderneming deze minimaal vijf jaar moet voortzetten. In dat kader heeft de wetgever aansluiting gezocht bij het stakingsbegrip uit de inkomstenbelasting. Staking van de onderneming binnen de vijfjaarstermijn betekent dus dat de faciliteit vervalt (pro rato bij een gedeeltelijke staking). Van staking is bijvoorbeeld sprake indien de verkrijger de onderneming verkoopt. Maar let op! Staking kan ook aan de orde zijn indien de verkrijger in economische zin niets realiseert. Denk hierbij aan een staking als gevolg van een verplaatsing van de onderneming of een staking door faillissement. Zelfs het aangaan van samenwerkingsverbanden kan tot een terugname van de faciliteit leiden.
Samenwerkingsverband
Een dochter heeft met toepassing van de BOR een onderneming geschonken gekregen van haar vader. Om de economische slagkracht van de onderneming te vergroten besluit de dochter dat zij met een andere ondernemer gaat samenwerken/fuseren. De waarde van de onderneming is € 1 miljoen. De waarde van de onderneming van de toetreder is eveneens € 1 miljoen. Na de fusie bedraagt het winstaandeel 50%-50%. Na het aangaan van de firma ziet de balans van de firma er eenvoudig weergeven als volgt uit.
Balans firma
Onderneming 1 | € 1 miljoen | Kapitaal dochter | € 1 miljoen |
Onderneming 2 | € 1 miljoen | Kapitaal toetreder | € 1 miljoen |
€ 2 miljoen | € 2 miljoen |
Zoals deze balans illustreert, realiseert de dochter door de samenwerking in bedrijfseconomische zin niets. Zowel voor als na de toetreding bedraagt haar aandeel in de onderneming € 1 miljoen. Toch is er fiscaal sprake van een staking. Voor de toetreding was zij namelijk voor 100% gerechtigd tot onderneming 1. Door de samenwerking is het economische belang bij deze onderneming voor 50% (winstaandeel toetreder) overgegaan op de toetreder. Daar staat uiteraard tegenover dat de dochter in ruil hiervoor een economisch belang verkrijgt van 50% bij de onderneming van de toetreder, maar deze ‘ruil’ verhindert niet om fiscaal te zeggen dat zij haar onderneming voor 50% heeft gestaakt. De verleende vrijstelling voor de BOR wordt dan voor 50% teruggenomen.
Deze uitkomst is op zijn zachtst gezegd opvallend, aangezien de fusie juist is ingegeven om de economische slagkracht van de onderneming te vergroten. Van een faciliteit die de continuïteit van de onderneming hoog in het vaandel heeft staan, zou men toch mogen verwachten dat deze bedrijfseconomisch wenselijke samenwerkingen niet in de weg staat.
bz-advies
Heeft een cliënt als erfgenaam of begiftigde met toepassing van de BOR een onderneming verkregen, dan is het verstandig om geen samenwerking aan te gaan waarbij een deel van de onderneming wordt overgedragen, totdat de vereiste voortzettingstermijn van vijf jaar is verstreken. Anders loopt de cliënt de kans dat de BOR (gedeeltelijk) wordt teruggenomen. Een ontsnappingsroute door stille reserves voor te behouden is er niet, omdat er dan wordt gestaakt.
Voorbehoud stille reserves Maakt het voor het voortzettingsvereiste nog uit of bij inbreng van de onderneming de dochter voor de stille reserves en/of goodwill een voorbehoud maakt? Het antwoord daarop is nee! Door bij het aangaan van de firma een voorbehoud stille reserves te maken kan weliswaar stakingswinst worden voorkomen, maar het stakingsstation zelf is dan al gepasseerd. De omvang van de staking wordt namelijk gerelateerd aan het aandeel in de (over)winst dat de toetreder verkrijgt (in casu 50%).
Belang praktijk
Het voortzettingsvereiste kan ook bedrijfseconomische ingegeven wijzigingen van de onderneming - zoals het aangaan van een samenwerkingsverband - treffen. Vooralsnog lijkt op dit terrein niet enige tegemoetkoming te verwachten van de wetgever of staatssecretaris. Dat zou zelfs kunnen betekenen dat een gewenste samenwerking afgeblazen of uitgesteld dient te worden.