Hoe staat u sterk met uw rekening-courant?
Forse vordering. Voor de Rechtbank Gelderland, 04.10.2017 (RBGEL:2017:5051) , speelde onlangs een rechtszaak over een directeur-grootaandeelhouder (DGA) die een rekening-courantvordering had op zijn holding-BV. Deze vordering was ontstaan bij de inbreng van zijn eenmanszaak in de BV en vervolgens verder opgelopen doordat de DGA zijn salaris en lijfrente-uitkeringen slechts gedeeltelijk opnam. Uiteindelijk was zijn vordering eind 2013 € 183.679,-.
Verlies. Omdat op dat moment de verwachting was dat de DGA dit geld niet zou terugzien, besloot hij deze vordering af te waarderen tot nihil. Dit betekende voor hem een verlies onder de ‘terbeschikkingstellingsregeling’ (box 1) voor het bedrag van de openstaande lening.
Standpunt inspecteur
Niet geaccepteerd. De inspecteur ging hiermee niet zomaar akkoord. Hij vond dat het hierbij ging om een onzakelijke lening. Het verlies op de lening zou dus niet in box 1 in aanmerking mogen worden genomen.
Wat is een ‘onzakelijke lening’? Er is sprake van een onzakelijke lening als een DGA of een BV aan een verbonden BV een lening verstrekt die een onafhankelijke derde onder dezelfde voorwaarden niet zou verstrekken. Zelfs niet tegen een hogere (niet-winstdelende) rente. Men gaat er dan van uit dat de verbondenheid tussen partijen aanleiding is geweest voor het verstrekken van de lening. Een afwaardering hiervan kan dan niet in het resultaat worden opgenomen.
Bewijslast. Het is aan de Belastingdienst om te bewijzen dat er sprake is van een onzakelijke lening. Veelal doet men dit door te wijzen op de onzakelijke voorwaarden die aan de lening zijn verbonden. Denk hierbij aan het ontbreken van een aflossingsschema, alsmede het feit dat er geen zekerheden ter aflossing zijn verstrekt.
Extra zekerheid zinloos. Ook in deze zaak was de rekening-courantvordering zonder aflossingsschema en zekerheden verstrekt. De DGA had hiervoor echter een duidelijke motivering. Aangezien de enige andere schuldeiser van de BV de bank was en de bezittingen enkel bestonden uit onroerend goed, had het geen zin extra zekerheden te eisen. Als de bank zou zijn voldaan, zou door het ontbreken van andere schuldeisers immers het restant altijd voor de DGA zijn.
Wat zegt de rechter?
DGA krijgt zijn gelijk! De rechtbank is het met de DGA eens. Omdat de inspecteur er niet in is geslaagd aan te tonen dat een onafhankelijke derde, ook niet tegen een hogere rente, een dergelijke lening aan de BV zou willen verstrekken, heeft hij niet voldaan aan zijn bewijslast. Bij het aangaan van de lening was het vermogen van de BV (inclusief stille reserves in de meerwaarde van het onroerend goed) nog voldoende om als zekerheid te gelden. Nu dit door de waardevermindering van het onroerend goed niet meer het geval is, mag de rekening-courantvordering door de DGA ten laste van box 1 worden afgewaardeerd.
Onderbouwing. Deze uitspraak maakt duidelijk dat de Belastingdienst met een degelijke onderbouwing moet komen om de onzakelijkheid van een lening aan te tonen. Zeker als u een zakelijke reden kunt aanvoeren voor het ontbreken van zekerheden, staat u sterk.