Fiscale pret VBI voorbij?
De vrijgestelde beleggingsinstelling (VBI) kan voor directeuren-grootaandeelhouders een aantrekkelijk alternatief zijn om fiscaal voordelig te beleggen. Een recent Besluit lijkt hieraan echter een einde te maken.
De vrijgestelde beleggingsinstelling
Sinds augustus 2007 bestaat er een nieuw regime voor beleggingsinstellingen; de VBI. De wetgever heeft deze regeling in het leven geroepen om te voorkomen dat grote beleggingsinstellingen hun kapitaal naar het buitenland verhuizen vanwege de aantrekkelijke fiscale regelingen aldaar.
Hoe werkt het? Het regime voor een VBI is in het kort als volgt. Allereerst betaalt de VBI géén vennootschapsbelasting. Uitkeringen uit het lichaam aan de aandeelhouders worden daarnaast in box 2 belast met 25% inkomstenbelasting.
Collectief beleggen. De VBI mag zich verder alleen bezighouden met beleggen, meer specifiek moet er sprake zijn van zogenaamd ‘collectief beleggen’.
Jaarlijks worden de aandeelhouders belast voor een forfaitair rendement van 4% in box 2. Uitkeringen uit de VBI aan de aandeelhouders mogen hierop in mindering worden gebracht.
Mogelijkheden DGA
Naast grote beleggingsinstellingen kunnen in principe ook directeuren-grootaandeelhouders (DGA’s) met een behoorlijke beleggingsportefeuille in hun BV, van deze nieuwe regeling profiteren.
Door de situatie van de DGA zo aan te passen dat voldaan wordt aan de eisen van een VBI, is het dan mogelijk om zonder heffing van vennootschapsbelasting te beleggen in een BV. Zie ook T&A Belastingen, jg. 12, nr. 17, p. 4, 01.11.2007.
Besluit staatssecretaris
Een recent Besluit van de staatssecretaris lijkt aan deze plannen een einde te maken. Omdat het doel van de nieuwe regeling het behoud van grote beleggingsinstellingen is, vindt de staatssecretaris dat de vbi niet geldt voor (materieel) individueel vermogensbeheer.
Collectief beleggen. Om in aanmerking te komen voor het VBI-regime moet een BV meer dan één aandeelhouder hebben. Er moet namelijk sprake zijn van collectief beleggen. In de praktijk wordt hiertoe vaak een klein deel van de aandelen overgedragen aan echtgenoot of kinderen.
Doordat in materiële zin in dergelijke gevallen echter nog steeds sprake is van individueel beleggen, is de staatssecretaris van mening dat hiervoor niet het regime van de VBI van toepassing mag zijn. Hij stelt dat de Belastingdienst verzoeken hiertoe in dergelijke gevallen zal afwijzen.
Gevolgen voor de praktijk
De gevolgen van dit Besluit voor de praktijk zijn nog niet geheel duidelijk. Hoewel het standpunt van de staatssecretaris in strijd lijkt te zijn met de wettekst, zullen de verzoeken voor toepassing van het regime die door de Belastingdienst zijn aangehouden, overeenkomstig het Besluit worden afgewerkt. Het is echter niet duidelijk vanaf hoeveel aandeelhouders (deelnemers) in de BV er nu wel sprake is van collectief beleggen. Zijn hiervoor 10 deelnemers vereist, of 20? Waarschijnlijk zal de Hoge Raad dit uiteindelijk moeten concretiseren. Let op. Het regime van de VBI als aantrekkelijk alternatief voor de individuele DGA lijkt hiermee verleden tijd te zijn.
U kunt het besproken Besluit downloaden van http://belastingen.indicator.nl (BT 13.06.07).